Nickel van Duijvenboden – Echolocation: Nocturne

in collaboration with Gwenneth Boelens
Thinging part IV

Opening: 24 June, 20-24 hrs
25 June – 23 July 2017
Thu-Sun, 14-18 hrs

Event
Nocturnal boat tour
Thursday 20 July, 23.30-01.30
In collaboration with Andrea Friggi + Anna Stegmann (Ensemble Odyssee)

Writer
Sam Samiee was invited by P/////AKT to write a text in response to the exhibition Echolocation: Nocturne by Nickel van Duijvenboden and P/////AKT’s 2017 program Thinging. Read it here (EN-NL).

Press
Monshouwer editions
Nachtelijke ervaringen bij P/////AKT
Saskia Monshouwer
22 July 2017
Art Viewer
Nickel van Duijvenboden at P/////AKT
26 July 2017

 

The hours between midnight and dawn are the city’s calmest and quietest time. It’s a period of rest, little traffic, and – if you’re awake – unusually undisturbed and uninterrupted thoughts. At the same time, the dead of night is also the proper time for worry, for sleeplessness, prowling, and loneliness. It harbours a sense of unsafety, oblivion, irrationality. To the wakeful, both its bliss and anxieties may appear endless.

The composer and sound artist Luc Ferrari (1929-2005) once encapsulated this sentiment in a title he gave to a chapter from his noted field recording series Presque rien: “ainsi continue la nuit dans ma tête multiple”, which might translate as “and so stretches the night inside my multiple head”. It’s a phrase that continually recurred to Van Duijvenboden as he walked through the eastern parts of Amsterdam between 2 and 5 a.m. with binaural recording gear (microphones worn in both ears).

The coordinates to his nocturnal drifts were roughly the “eastern islands”, with its former docks and converted warehouses; the Cruquius area and Zeeburgereiland, which only barely manage to preserve their fringelike appeal; and the shores of the Amsterdam Rhine Canal, where the city slowly gives way to polderland, and where trains, boats and lorries navigate through the night on the city’s main arteries. The artist is tracing an intimate map, since this is also where his studio, his house, his allotment garden and P/////AKT are situated. Moreover, it retains traces of a childhood spent in Amsterdam.

Van Duijvenboden was able to use the three concrete “silos” on Zeeburgereiland as sound chambers. These former digestion tanks of the sewage treatment facility were originally designed to be airtight structures, but the decoupled piping on the roof now allows microphones to be lowered inside. This way, the sounds – both prerecorded and made on site – are made to bounce around in 6500 cubic metres of cilindrical darkness, creating unusually long reverberations. The structures function as a musical instrument of sorts, but they equally reflect a “tête multiple”, trying to sing itself empty.

In collaboration with Gwenneth Boelens, the exhibition space was darkened and partitioned with circles of mesh and other materials, gently directing and enveloping the viewer. Occasionally, localized phrases of vocals and percussion emerge from the sonic texture. These are the result of a session with four speakers/drummers in the exhibition space prior to build-up. Whistles, grinding, rubbing, dripping, and the sounds of objects falling further complement the composition.

As such, Nocturne maintains the same principle as Van Duijvenboden’s earlier performances and sound installations under the header Echolocation. These marked the transition from writing to rhythm, from speech to tonality. Once more, stalled correspondences and broken-off exchanges are the source of an ever more fragmented language – like the haunting echoes of an upsetting conversation. This ultimately gives the nightly movements a sense of dread and fugue.

“Getting away from the gang,” writes Pascal Quignard in his book The Hatred of Music, “fleeing at full speed whenever I catch sight of bodies that have any sort of faith in any sort of institution or being; fleeing the feebleminded and atrocious conviviality of our time; building a lesser dependency within a small network of polite expressions,
of harmonies between grammatical tenses and musical instruments,
of small softer regions of the skin,
of certain berries, of certain flowers,
of rooms, of books and of friends,
this is to what my head and my body devote the essential part of their reciprocal, always unadjusted, finally almost rhythmic times.”

“I came to think of translating as a room, not exactly an unknown room, where one gropes for the light switch. I guess it never ends.” (Anne Carson, Nox)

“Song is more real than plain speech – for the value of the latter only comes from substitution and decoding, while the former moves and cause me to imitate, to desire, to tremble as though its variation and substance were the law and matter of my being. It takes my place completely; while plain speech remains on the surface, detailing external things, dividing them up, labelling.
The difference is best grasped by observing the efforts and inventions of those who have tried to make music speak and make language sing or dance.” (Paul Valéry, Cahiers, 1912)

The artist wishes to thank Gwenneth Boelens, Marijn van Kreij, Akiko Wakabayashi, Antony M. Gray, Piet Klaassen Drumservice, Gemeente Amsterdam/Iep van Wonderen, Ton de Vreede, and Mirjam Kuitenbrouwer for their unique and valuable involvement.

An excerpt of the sound installation Echolocation: Nocturne can be found here: https://soundcloud.com/nickelvd/echolocation-nocturne-excerpt-1-stereo. 

——–

NL

In de spanne tussen middernacht en zonsopkomst is de stad op zijn kalmst en stilst. Het is een periode van rust, weinig verkeer en – als je wakker bent – zeldzaam ongestoorde en ononderbroken gedachten. Maar het holst van de nacht is ook de geëigende tijd voor zorgen, voor woelen, rondsluipen en eenzaamheid. Het brengt gevoelens van onveiligheid, vergetelheid en irrationaliteit. Voor degene die waakt, kunnen zowel de geneugten als de angsten oneindig lijken.

De componist en geluidskunstenaar Luc Ferrari (1929-2005) vatte dit gevoel ooit samen in de titel van een hoofdstuk uit zijn vermaarde veldopnamereeks Presque rien, namelijk ‘ainsi continue la nuit dans ma tête multiple’, wat je zou kunnen vertalen als: ‘en zo strekt de nacht zich uit in mijn meervoudig hoofd’. Het is een zinsnede die Van Duijvenboden steeds opnieuw te binnen schoot, terwijl hij tussen twee en vijf uur ’s ochtends door Amsterdam Oost wandelde met binaurale opnameapparatuur op zijn hoofd (microfoons die men in beide oren draagt). 

De coördinaten van zijn nachtwandelingen waren grofweg de Oostelijke Eilanden, met hun voormalige dokken en vernieuwbouwde pakhuizen; Cruquius en Zeeburgereiland, die vooralsnog iets van hun rafeligheid weten te behouden; en de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal, waar de stad geleidelijk overgaat in polderland en waar treinen, binnenvaartschepen en vrachtwagens de nacht door zeilen via de hoofdaders van de stad. Zo tekent de kunstenaar een intieme plattegrond af; hier bevinden zich immers ook zijn atelier, zijn huis, zijn tuin en P/////AKT. Bovendien draagt dit gebied sporen in zich van een Amsterdamse jeugd.

Van Duijvenboden heeft de drie betonnen ‘silo’s’ op het Zeeburgereiland kunnen gebruiken als klankkamer. Deze voormalige gistingstanks van de rioolwaterzuivering zijn ontworpen als luchtdichte structuren, maar de ontkoppelde pijpen op het dak maken het mogelijk om microfoons naar binnen te laten zakken. Zo konden de geluiden, zowel vooraf opgenomen als ter plekke gemaakte, rondkaatsen in een cilindrische duisternis van 6500 kubieke meter. De bouwwerken werden als het ware een instrument, maar ze symboliseren niet minder een tête multiple die zichzelf probeert leeg te zingen.

In samenwerking met Gwenneth Boelens werd de tentoonstellingsruimte verduisterd en opgedeeld met gebruik van cirkels van mesh en andere materialen, die de bezoeker geleidelijk verder leiden en omhullen. Zo nu en dan doorbreken plaatselijk flarden stem en percussie de geluidstextuur. Deze komen voort uit een sessie met vier spreker/drummers, gehouden in de expositieruimte vlak voor opbouw. Verdere fluit-, wrijf-, gruis- en druppeltonen, alsook het geluid van vallende voorwerpen complementeren de compositie.

Als zodanig volgt Nocturne hetzelfde principe als Van Duijvenbodens eerdere performances en geluidsinstallaties onder de noemer Echolocation. Deze markeerden de overgang tussen schrijven en ritme, tussen spraak en klank. Stilgevallen briefwisselingen en gestaakte gesprekken zijn andermaal de bron van een steeds meer verbrokkelde taal – als de echo van een woordenwisseling die je blijft achtervolgen. Dit verleent de nachtelijke bewegingen uiteindelijk een onheilspellend en voortvluchtig karakter.

‘Een uitweg zoeken uit het wereldje,‘ schrijft Pascal Quignard in zijn boek La haine de la musique, ‘halsoverkop op de vlucht slaan zo gauw ik lichamen bespeur die wat voor vertrouwen dan ook stellen in wat voor instituut of bestaansvorm ook; vluchten voor de onbenullige en gruwelijke gezelligheid van onze tijd; zorgen dat ik minder afhankelijk ben binnen een klein web van beleefdheidsuitingen,
van harmonieën tussen grammaticale tempora en muziekinstrumenten,
van kleine, zachtere plekjes op de huid,
van bepaalde bessen, bepaalde bloemen,
van kamers, van boeken en van vrienden,
hieraan wijden mijn hoofd en mijn lichaam zich het leeuwendeel van hun wederkerige, immer onaangepaste, uiteindelijk haast ritmische tijd.’

‘Ik ben vertalen gaan beschouwen als een kamer, niet eens zozeer een onbekende kamer, waar je al tastend de lichtschakelaar probeert te vinden. Er zal wel nooit een eind aan komen.’ (Anne Carson, Nox)

‘Zingen is werkelijker dan de banale omgangstaal – die immers pas waarde krijgt zodra ze vertaald en ontcijferd wordt, terwijl het zingen ontroert en tot meedoen aanzet, daadkracht opwekt, rillingen veroorzaakt alsof zijn variatie en materie wet en stof waren van mijn eigen wezen. Het zingen neemt mijn plaats in; terwijl de omgangstaal aan de oppervlakte blijft, de buitenwereld ontleedt, verkavelt; er etiketten op plakt.
Het verschil is het best te begrijpen als je nagaat hoeveel inspanning en inventiviteit er besteed is aan pogingen om muziek te laten spreken en taal te laten zingen of dansen.’ (Paul Valéry, Cahiers, 1912)

De kunstenaar bedankt Gwenneth Boelens, Marijn van Kreij, Akiko Wakabayashi, Antony M. Gray, Piet Klaassen Drumservice, Gemeente Amsterdam/Iep van Wonderen, Ton de Vreede en Mirjam Kuitenbrouwer voor hun unieke en waardevolle betrokkenheid.

loading